Werken aan het voorkomen van zittenblijven

Hoe biedt u zo veel mogelijk leerlingen een ononderbroken leerroute en voorkomt u dat leerlingen onnodig blijven zitten? In 2017 hebben 12 scholen in twee leernetwerken gewerkt aan het voorkomen van zittenblijven. In vijf bijeenkomsten bespraken schoolleiders manieren die bijdragen aan het voorkomen van zittenblijven. Informatie uitwisselen, ervaringen delen, conclusies trekken, expertise inwinnen en stappen zetten zijn de basisingrediënten van deze leernetwerken. Wat kunt u leren van de opbrengsten?

In de leernetwerken werd duidelijk dat de maatregelen van de deelnemende scholen ingedeeld kunnen worden in drie typen:


Preventieve maatregelen

Preventieve maatregelen zijn algemene maatregelen die de school inzet om de kans op een ononderbroken leerroute voor zo veel mogelijk leerlingen te optimaliseren. Voorbeelden daarvan zijn:

Lees meer over datateams

Een datateam maakt het kiezen van de acties die het beste passen bij het vraagstuk zoals zich dat voordoet op uw school beter mogelijk. “Je kunt je energie als school maar één keer ‘uitgeven'”, aldus een schoolleider. Gestart wordt bijvoorbeeld met het in kaart brengen van de frequentie van zittenblijven over de jaren heen. Vervolgens wordt nagegaan of er bepaalde ‘struikel-leerjaren’ in de onderbouw of juist de bovenbouw zijn die opvallen omdat relatief veel leerlingen daar blijven zitten. Ook wordt gekeken naar de invloed van bepaalde vakken, of de samenhang met achtergrondkenmerken van leerlingen.

Een datateam bestaat uit een aantal docenten, de kwaliteitsmedewerker en een lid van de schoolleiding en wordt extern begeleid in bijvoorbeeld zes bijeenkomsten van twee uur. De docenten in het datateam hebben zelf gekozen voor deelname en worden gefaciliteerd met taakuren. Kern van de aanpak, als die ingezet wordt ten behoeve van het tegengaan van zittenblijven, is dat de omvang en oorzaken van zittenblijven opgespoord worden met behulp van analyse van de cijfers beschikbaar in Magister of SOM. Ieder lid (of groepje) formuleert een eigen (data)onderzoeksvraag en voert het onderzoek uit. Onderzoeksvragen zijn dan bijvoorbeeld: Wat is het percentage zittenblijvers in de verschillende leerjaren en afdelingen? In hoeverre hangt dit beeld samen met bepaalde leerlingfactoren (achtergrond, leeftijd, cito score, basisschooladvies, verzuim etc.)? En in hoeverre is er samenhang met schoolfactoren (resultaten in bepaalde vakken, bij bepaalde collega’s, etc.)? Door deze aanpak te volgen, mikken de scholen erop ‘het lek boven water’ te krijgen. Doordat men dus goed in kaart heeft gebracht waar het probleem precies zit en welke oorzaken eraan bijdragen, kan men ook beter de interventies bepalen waarmee gewerkt gaat worden aan het oplossen ervan.

Lees meer over toetsbeleid

Een aantal schoolleiders constateert een ‘toetsreflex’ op de eigen school. Vanuit de drang om goede voorspellingen te doen over het niveau en het tempo dat een leerling aankan, schieten de school en docent soms in een ‘toetskramp’, volgens een van de schoolleiders. “Wij hebben dat voor de aardigheid eens opgeteld en kwamen tot 135 toetsen en SO’s in een bepaald leerjaar”. Natuurlijk is het nodig om periodiek vast te stellen of een leerling een bepaald niveau beheerst, maar dat kan met aanzienlijk minder toetsen. Onderdelen van een weloverwogen en strategisch toetsbeleid zijn minder summatieve toetsen, meer formatieve toetsen, regels stellen over aantal toetsen per week en per dag (bijv. 4 per week en 1 per dag), kwaliteitscriteria aan toetsing stellen en handhaven (bijvoorbeeld RTTI-aanpak), en een uniform cijferbeleid. Idealiter is het toetsbeleid een deel van de pedagogisch-didactische visie van de school. De kunst is om de intrinsieke motivatie van leerlingen optimaal aan te wakkeren zodat hun eigen wil om te leren groeit en toetsing vooral een middel is om het leren te stimuleren. Het idee hierachter is dat verhoging van de kwaliteit van het toetsbeleid samenhangt met kwaliteit van de besluitvorming over doorstroom of blijven zitten.

Lees meer over leerlingbesprekingen

De leerlingbespreking hoort niet uitsluitend over de ontwikkeling van een bepaalde ‘bespreek-leerling’ te gaan, maar ook over bijvoorbeeld diens toekomstwensen. Ook nemen sommige scholen mee bij een besluit om een leerling wel of niet over te laten gaan, wat de effecten waren van soortgelijke leerlingen in het verleden. Wat was de kwaliteit van deze besluiten, hebben deze (in latere jaren) geleid tot doorstroom, blijven zitten, afstroom of keuze voor een bepaald vak of profiel (zie ook de datateam-aanpak)? “Wij hebben de leerlingbespreking grondig aangepast”, meldde een schoolleider. Alle vakdocenten leveren hun feedback over de leerling periodiek aan bij de mentor. De mentor reflecteert zeer regelmatig met de leerling over de voortgang, gebruikt daarbij Magister en de input van de collega-vakdocenten. Twee of drie keer per jaar worden daar bovendien ouders bij betrokken zodat ook zij voeling hebben met de ontwikkeling van hun kind. De tienminutengesprekken met vakdocenten zijn afgeschaft.

Lees meer over vervroegde profielkeuze

Een ‘risicoleerling’ zou een bepaald vak alvast kunnen laten ‘vallen’ en meer tijd besteden aan een ander ’profielvak'. Men is zich ervan bewust dat een te vroege profielkeuze juist ook een valkuil kan zijn en dat rekening gehouden moet worden met wettelijke kaders. Zie ook dit artikel: https://www.vo-raad.nl/artikelen/portret-maatwerk-heemgaard.

Lees meer over de schoolvisie

De visie van een school uit het leernetwerk is bijvoorbeeld gericht op eigenaarschap van zowel leerlingen als docenten. “Wij vinden het belangrijk dat leerlingen zelf de regie nemen over hun eigen leervoortgang en de collega’s over de manier waarop ze bijdragen aan die leervoortgang”. Om deze visie handen en voeten te geven, onderneemt de school verschillende zaken. Zo participeert de school in een pilot van VO-content waarin een digitaal portfolio ontwikkeld wordt. Leerlingen stellen een digitaal persoonlijk leerplan op en scoren zichzelf met behulp van rubrics op de niveaus beginner-gevorderd-expert. Daarnaast experimenteert deze school in vwo 4-5 met een aanpak waarin de leerlingen en docenten een derde van de lestijd niet meer klassikaal hoeven te volgen/aan te bieden. Het doel daarvan is te stimuleren dat docenten hun professionele ruimte kunnen gebruiken om andere lesvormen te organiseren (bijvoorbeeld colleges over een bepaald onderwerp).

Interventies gericht op risicoleerlingen

Voorbeelden van interventies die de deelnemers inzetten om specifieke leerlingen die dreigen te blijven zitten, toch te laten doorstromen, zijn:


Curatieve maatregelen

“Een leerling blijft nooit op alle vakken zitten. Als we ervoor kunnen zorgen dat de leerling op zijn ‘goede’ vakken gewoon verder kan, hoeft zittenblijven niet per se een verloren jaar te zijn.” Ondanks dat iedereen in de leernetwerken deze visie ondersteunt, zijn er toch scholen die geen expliciete acties ondernemen voor deze doelgroep leerlingen. De structuur van de school in de vorm van het jaarklassensysteem, de roostering, beschikbaarheid van docenten, en de telkens relatief kleine doelgroep – die bovendien wisselt van samenstelling – maakt dit voor scholen vaak te lastig. De beweging naar meer maatwerk en gepersonaliseerd leren, onder andere ondersteund door meer mogelijkheden met onderwijstijd, zal er volgens de scholen voor moeten zorgen dat ook deze doelgroep meer aan zijn trekken komt.

Ten slotte

Elke school en elke leerling zijn net even anders. Dat betekent dat er geen panklaar recept is voor het voorkomen van zittenblijven. Wel bestaan er werkzame ingrediënten voor een goede mix van maatregelen. Om die werkzame mix te vinden, zijn leiderschap en onderwijsvisie enorm belangrijk, aldus een van de deelnemers aan het leernetwerk. "Jij als schoolleider bent degene die het gesprek over de onderwijsvisie aanzwengelt en ervoor zorgt dat de collega’s voldoende toegerust zijn om de visie herkenbare handen en voeten te geven in het onderwijs.”